maandag 11 mei 2009

Hospitaal Walcheren

Het is zaterdagavond laat. Op weg naar m’n bed voel ik even een stekend pijntje in de middelste teen van m’n linkervoet. Shit, een splinter, of zoiets. Ik besluit dat die best kan blijven zitten tot morgenochtend en trek het dekbed over me heen. Maar al na een minuut of wat gaat de teen kloppen. Nog wat later heb ik het idee dat m’n hele voet gloeit. En dat is geen goed nieuws, in deze contreien.

Dat zit zo: mijn angst voor ‘de provincie’ balt zich samen in Hospitaal Walcheren. Als m’n kinderen dingen doen die ik gevaarlijk vind, heb ik in Hospitaal Walcheren een effectief afschrikmiddel. “Vooral doorgaan, joh, zitten we zometeen in Hospitaal Walcheren.” Werkt altijd. Want, dat weten zij ook, in Hospitaal Walcheren eten chirurgen hun broodjes in de kantine met hun bloeddoordrenkte schortjes nog aan. Zonde om ze na één snijsessie in de prullenbak te gooien. De schoonmaak is er – bij gebrek aan een fatsoenlijk allochtoon arbeidspotentieel - in handen van de Sociale Werkplaats Vlissingen, afdeling Blinden en Slechtzienden, subsectie Gedragsgestoord. En daar moet ik dus straks, als het niet snel beter gaat, met die voet naartoe. Al heeft die splinter maar een gaatje van niks gemaakt, het blijft een open wond en een ziekenhuisbacterie wandelt zo naar binnen.

Ik kan de slaap niet vatten en het wordt zondag. Dat maakt het er niet beter op. Want op zondag werkt het christelijk medisch personeel natuurlijk niet. Artsen van buiten de provincie die nog de schijn van een reputatie hoog te houden hebben, mijden Hospitaal Walcheren als de pest. Dus de zondag is er voor types die hun medische opleiding in Wit-Rusland hebben genoten of hun diploma op e-bay hebben gekocht. Die staan dan om mijn bed te overleggen. Ze zijn er al snel uit. Die voet die moet eraf. Want zo’n infectie, daar kun je beter niet mee spotten en het zekere moet voor het onzekere genomen worden. Op maandagmorgen zullen de echte dokters hoofdschuddend de schade bekijken. Zo had het nooit mogen gebeuren, maar nu het eenmaal zover is, is er maar één beslissing mogelijk: afzagen tot boven de knie. Met een viltstift wordt losjes een zaaglijntje gezet. Ondertussen braakt de ventilator boven m’n hoofd een wolk legionella uit over mij en mijn medepatiënten. We gillen om een helicopter die ons naar Rotterdam of Gent - of Antwerpen desnoods - kan brengen, maar we zijn verzwakt en in doodsnood en niemand merkt ons op.

Tot m’n verbazing word ik aan één stuk wakker in m’n eigen bed. In het felle licht van de zon zie ik het splintertje zo zitten. Even goed knijpen en het floept eruit. Daar zijn we weer eens op het nippertje ontsnapt.