dinsdag 26 juli 2011

De Zwembroek van Tito of: hoe wij de Koude Oorlog wonnen

Kom je eens in de voormalige Joegoslavische republieken Slovenië en Kroatië, dan zal het je opvallen dat de tijd daar bepaald niet heeft stilgestaan. Zastava’s en Yugo’s zijn op de vuilnisbelt van de geschiedenis geraakt en vervangen door nagelnieuwe Volkswagens en Audi’s. De norse Karpatenkoppen in de horeca waarmee uitsluitend op barse toon Servo-Kroatische klanken werden uitgestoten, zijn vervangen door vrolijke, bijna angstwekkend servicegerichte jongelui die desgewenst vloeiend Engels spreken.

Werkelijk alles is anders, met één uitzondering: de Zwembroek, die alle mannen van boven de 16 dragen. Eigenlijk moeten we speken van Zwembroeken, want ze zijn er in twee modellen. De één is een soort tanga met strakgesneden balzak. De ander heeft ook zo’n balzak, maar spant van achter precies over de billen. Dat klinkt niet erg flatteus en modieus en dat is het ook niet, want deze Zwembroek is midden jaren ’70 ontworpen én geproduceerd, als onderdeel van een geheim wapenprogramma, en wordt daarom wel – nog steeds fluisterend – de Zwembroek van Tito genoemd. Het is deze volstrekt onverwoestbare Zwembroek die het Westen een klinkende overwinning heeft opgeleverd in de Koude Oorlog.

In de wapenwedloop kwam het Warschaupact op een niet meer in te lopen achterstand te staan vanwege de beschikbaarheid in het Westen van superlicht en ijzersterk kunststof. Terwijl wij hier vuurwapens van plastic, stealthvliegtuigen van 150 kilo – inclusief piloot en benzine - en kogelwerende t-shirts met jolig opschrift van de band lieten rollen, worstelden soldaten uit Rusland, Polen of Tsjecho-Slowakije met loodzware bepakkingen en moesten ze zich behelpen met een geweer met houten handvat. Kansloos. En dat hebben we allemaal te danken aan die Zwembroek.

Het begint bij een op het oog mislukt experiment van een chemisch ingenieur in een speelgoedfabriek in Zagreb. De fabriek heeft opdracht om een Oostblok-kopie te ontwerpen van de populaire Barbie-pop en de ingenieur in kwestie is belast met het ontwikkelen van het Barbie-haar. Afijn, hij mengt een-beetje-van-dit en een-beetje-van-dat, let dan even niet op bij het bedienen van de mixer, waarop de rest van de machinerie op hol slaat en ongecontroleerd draden begint uit te spugen. Als de zaak weer tot bedaren is gebracht, probeert de ingenieur zijn misstap te verbergen door de rommel zo snel mogelijk op te ruimen. Maar hoe hij ook rukt en trekt aan de kluwen draad, er komt geen beweging in. Kniptangen, ijzerzagen en snijbranders worden aangerukt. Het is allemaal even vruchteloos.

Het duurt niet lang of het Ministerie van Defensie in Belgrado krijgt lucht van de zaak. Van de draad wordt een lapje gewoven, waarop geschoten wordt met kogels, vlammenwerpers en bazooka’s – zonder noemenswaardig effect. Dan wordt de tijd rijp geacht de zaak te presenteren aan president Tito. De oude maarschalk ziet onmiddellijk de potentie van het nieuwe materiaal, maar vertrouwt voor geen meter op de testresultaten van zijn militaire apparaat. Dat heeft hem met een pilletje om de zwaartekracht op te heffen en een machine die diamant zou kunnen maken uit slivovitsj al eerder katten in de zak verkocht. Hij verzint de ultieme test: waarom niet voor elke mannelijke inwoner in de buurt van de Joegoslavische kust een zwembroek gemaakt van het geheimzinnige weefsel? “Als die er dan na één zomerseizoen van kiezel- en keienstranden, zout water, aanvaringen met zee-egels, urinelekken en het in de regio populaire continue ballengekrab nog uitzien zoals ze uit de fabriek komen, ja, dán hebben we wat”, houdt hij z’n generaals voor. Zo gezegd, zo gedaan.

Geheel tegen de verwachting van Tito in, doorstaat de Zwembroek de test glansrijk. Hij weet de zaak nog te rekken door aan de proef nóg een zomerseizoen vast te plakken, maar de Zwembroek blijkt eenvoudigweg feilloos: kleurecht, vormvast en bestand tegen alle denkbare zuren, zouten en wrijvingskrachten. De militairen dringen nu aan op toepassing van het ijzersterke materiaal, om een doorslaggevend voordeel te halen in de wapenproductie. Maar Tito ziet de bui al hangen. Voor je het weet staan de Russen aan de deur te zeuren om het recept en zie dan maar eens “nee” te verkopen aan het socialistische broedervolk. En als hij één ding niet ziet zitten, dan is het een totale overwinning in Europa van het Warschaupact, dol als hij is op goede whisky, Mercedessen en B-films uit Amerika.

Gelukkig is Tito op zijn oude dag nog dictator genoeg om stokjes te steken voor ontwikkelingen die hem niet zinnen en voor een leuk bedrag verkoopt hij de hele technologie aan de Oostenrijkse firma Glock die er – na het nodige gepruts – het eerste volledig kunststoffen machinegeweer van weet te maken. Nou ja. De rest is geschiedenis – die ook in de republieken van het voormalige Joegoslavië behoorlijk in de vergetelheid is geraakt, omdat men er lange tijd wel wat anders aan het hoofd had.

Wat rest is de Zwembroek. Dictators gaan dood, oorlogsmisdadigers verhuizen naar Den Haag, Zastava’s roesten weg. Maar die Zwembroek, die eruit ziet alsof ie zo uit de doos komt, die maar niet van kleur wil verschieten en die weliswaar niet in het laatste-modebeeld past, maar waarmee je wel – als je wilt – zonder zorgen op de alom aanwezige zee-egels kunt gaan zitten, die erf je gewoon over – van vader op zoon, tot in de eeuwigheid.

zaterdag 23 juli 2011

Een Rus met een zonnesteek

Op de terugweg per katamaran naar het vasteland van Istrië na een bloedhete dag in Venetië, legt een volwassen Rus met een gondeliershoedje op alle pakweg 150 medereizigers nauwgezet vast op video. Z’n camera houdt van iedereen, zo lijkt het. Dan loopt hij terug naar zijn hoogzwangere vrouw, die heur haar – heel stemmig – alvast moedermelkkleurig heeft weten te verven, en laat haar de hele opnamesessie nog eens take-voor-take terug zien. Ze knikt goedkeurend, totdat ze is aanbeland bij de scène waarin de scheepsbemanning figureert. Die moet even over.

Je stelt je een ijzige winteravond voor, waarbij een sneeuwstorm de oostelijke buitenwijken van Omsk teistert. In de gang hangt het gondeliershoedje wat gedeukt te zijn, geen partij voor de loodzware bontmutsen van het inmiddels driekoppige gezin, die ook een haakje moeten.

Geen weer om nog buiten te gaan, vindt de vrouw, wiens haar inmiddels is ge-upgrade naar platinablond met zwarte plukken erin. De Rus stemt in. Hij hangt wat op de bank en zapt verveeld langs de sportkanalen. “Waarom ga je anders de vakantievideo niet eens monteren?”, stelt de vrouw voor.

De beelden lopen traag over het scherm van de laptop en dan kom ik voorbij, frame-voor-frame. In Omsk ben ik nog bruin en moet ik hoognodig naar de kapper. Hij klikt op “cut”. Het effect van een zonnesteek is nu eenmaal zelden blijvend. En zeker niet in Omsk.

Liegen voor beginners

Dat je toevallig met je gezinnetje passeert als de maffia in het zonovergoten stadje een winkel verbouwt en de kennelijk onwillige middenstander door elkaar schudt. En dat je dan tegen de verschrikte kinderkopjes zegt dat die mannen dat vast doen omdat ze liefdesverdriet hebben – of althans: één van hen – en dat die anderen vrienden zijn, boos omdat hun kameraad bedrogen is door de winkelier. Zo ratel je nog even verder, waardoor de leugen al doende veel te ingewikkeld wordt. Redding presenteert zich in de vorm van de politie, die zich in een onvoorstelbaar traag slentertempo richting het incident spoedt. Dat biedt je de gelegenheid de zaak een andere wending te geven door te zeggen dat het hier vermoedelijk gaat om onschuldige plaatselijke folklore, iets als carnaval of gaaischieten, maar dan anders – anders zou de politie toch wel wat harder lopen, niet? - en kun je afsluiten met een welgemeend “Jongens, wat is het weer warm, hé?”. Wat in elk geval onmiskenbaar waar is, maar bij lange na niet voldoende gewicht heeft om de opgelopen deuk in het ouderlijk gezag te herstellen.

vrijdag 22 juli 2011

Aanspreken

Eén van de lastigste communicatieve ondernemingen is het aanspreken van gehandicapten op hun gedrag. Iemand met een houten been maan je niet om eens een beetje op te schieten, ook al loopt ie opzichtig te treuzelen. “Groener wordt ie niet!” zeg je niet gauw tegen een blinde die op hinderlijke wijze voor het stoplicht een sigaretje staat te rollen, waardoor jij nét je trein mist.

Wij zaten dan ook met een behoorlijk dilemma, toen een Sloveense motorbende naast ons neerstreek, exclusief bestaande uit doofstommen. We hebben het hier over échte doofstommen, die zelfs lachten in gebarentaal en elkaar door middel van obscene gebaren met “Hé pik!” aanspraken. Tenminste, dat meenden wij er toch uit te kunnen opmaken.

Dat ze zo nu en dan hun Harley’s vergaten uit te zetten, waardoor onze vakantie-idylle met regelmaat een half uurtje verstoord werd, vanwege het gekmakende gestamp dat die machines produceren, konden we nog begrijpen en door de vingers zien.

Het probleem school in het viertal chiwawa’s dat de heren en een enkele dame gezelschap hield. Voor wie er aan twijfelt: chiwawa’s kúnnen blaffen en wel ongeveer 24 uur per dag. De leden van de motorbende stoorde dit in het geheel niet. Voor hen moet het geleken hebben alsof de hondjes in een drukke conversatie gewikkeld waren. Die alsmaar open- en dichtklappende bekjes zullen door hen wellicht beoordeeld zijn als een koddige, maar verder onschuldige zenuwtrek.

De hinder werd na verloop van tijd behoorlijk ondragelijk en dus volgde er beraad over hoe we deze kwestie aan de orde zouden gaan stellen. Schriftelijk leek geen optie, aangezien het enige woord Sloveens dat we beheersen “pivo” is. Ook gebarentaal werd weggewoven. In een liefdadige bui in haar pubertijd heeft mijn lief eens overwogen in de hulpverlening te gaan en uit de voorbereidingen daartoe herinnerde ze zich nog één gebaar: “Mamma”. Met “Mamma, pivo” zouden we niet ver komen, zoveel was duidelijk.

Er bleef feitelijk maar één optie over. En die bestond eruit dat ik me dan maar in een zo dreigend mogelijke pose tot de motorrijders zou wenden om ze er met woord en gebaar toe te dwingen de chiwawa’s een toontje lager te laten zingen. Mij leek dat een avontuur met een ongewisse afloop, aangezien het er sterk op leek dat de doofstommen alle energie die ze bespaarden door niet te spreken hadden omgezet in zuivere spiermassa.

Na nog een betrekkelijk onrustige nacht, besloot ik die middag me manmoedig over alle bezwaren heen te zetten. Ik keek even naar de druk gesticulerende groep en zocht er de figuur uit, waarvan ik aannam dat hij de leider zou zijn – een brok beton van zeker 150 kilogram, die zijn baard in een lange vlecht had weten te breien.

Toen ik voor hem stond, waren alle goede voornemens binnen een tel vervlogen. Hij voelde wel aan dat ik iets mee te delen had en gaf me een briefje en een pen. Omdat ik niet wist hoe je “Laat maar” in het Sloveens spelt, schreef ik er dan maar “Pivo?” op, waarop hij het “Bulderende Lach!”-gebaar deed, me twee ijskoude blikken bier in de handen stopte en me als afscheid nog een welgemeend “Hé pik” meegaf.

Ietwat beduusd kwam ik thuis aanzetten met de onverwachte buit, waarop mijn lief uit dankbaarheid nog even haar hoofd om de hoek stak en het “mamma”-gebaar deed, wat in de hele groep bikers tot grote – zij het geluidloze – hilariteit leidde.

De volgende morgen hoorden we al vroeg het oorverdovende gebrul van alle motoren tegelijk en wisten we dat we dit varkentje in zekere zin ook weer gewassen hadden.